donderdag 18 maart 2021

Dag 372. De fietser

Het is 36 jaar geleden, maar ik weet het nog goed. Ik studeerde in Utrecht en woonde op het 'luie end', elke Utrechter weet waar dit ligt, tussen het oude Pieter Baan centrum en de begraafplaats. In het ene zitten ze, in het andere liggen ze. Het was hoogzomer, ik was bij mijn vader geweest voor mijn wekelijkse zangles en omdat mijn eigen bus niet reed stapte ik iets na tienen, het was al bijna donker, uit bij de bushalte van het IBB studentencomplex. 

Het was maar een klein stuk lopen naar mijn straat, langs een parkje. Ik weet nog precies wat ik droeg, een rode overhemdjurk met een wit kraagje en rode open schoenen met een hoge hak en een bandje om mijn enkels. Niet dat het ertoe doet, maar toch wel. Ik was halverwege toen er zo'n 20 meter achter mij een fietser de weg waar ik liep overstak. Op het moment dat hij mij zag lopen, remde hij af. In een split second wist ik: dit is foute boel. En jawel, hij keerde om en reed achter mij aan. Toen hij naast me fietste, vroeg hij of ik een lift nodig had. Al mijn poriën stonden open en het zweet brak me uit. Ik was me bewust van de uitgestorven weg rechts van me en de donkere struiken links. Op zo'n moment maak je keuzes die geboren worden uit angst. 
'Nee, hoor', antwoordde ik ferm. Ik probeerde het niet te aanmoedigend te laten klinken, maar ook weer niet zo onvriendelijk dat ik zijn woede zou opwekken. 'Kom op, spring achterop, zo'n mooie dame laat ik niet lopen', zei hij. 
Ik probeerde zo onmerkbaar mogelijk mijn pas te versnellen. 
'Nee, dank je', zei ik.

'Maar je ziet er zo lekker uit ..', zijn toon veranderde, werd hees, zijn woorden ranzig. Hij begon te roepen nu, hitsig en boos, de adrenaline van zijn machtspositie raasde door zijn bloed. Uit mijn ooghoeken zag ik dat hij zijn broek had geopend, zittend op zijn zadel. Ik wilde het op een lopen zetten nu, maar daar komen die schoenen in beeld. Te hoog om op te rennen en ik kon ze niet uitschoppen vanwege die dicht gegespte bandjes. Mijn stuntelige rennen scheen hem nog meer op te winden en terwijl hij onverstaanbare klanken uitstiet, schoot het langs me heen. Het zaad der aarde, zullen we maar zeggen. Ik bleef rennen, zo goed en zo kwaad als het ging, mijn adem piepend van angst, maar ik hoorde zijn stem verzwakken. Hij riep nog een paar nijdige dingen, maar het geluid stierf weg. Volgt hij me, volgt hij me, dat was het enige dat ik dacht. Al rennend zocht ik mijn sleutel, hijgend liep ik de trappen van mijn flat op, opende met trillende handen mijn deur, die met een klap achter me dichtviel. Ik deed geen licht aan, geen gordijnen dicht en kroop over de vloer, stel dat hij er nog was, hij mocht niet weten waar ik woonde. Huilend belde ik mijn vader. 

Lang geleden, ik zei het al, maar er is niets veranderd. Mijn dochter wordt nog steeds lastig gevallen op straat, of ze nu een strakke jurk of een trainingsbroek draagt en of het nu 's ochtends vroeg is of om 5 uur 's middags. Het is veel in het nieuws nu, hoe absurd het is dat je als vrouw niet normaal over straat kunt zonder in je hand een sleutelbos vast te houden, of je telefoon aan je oor. Dat je altijd op je hoede moet zijn, bang voor de andere helft van de wereldbevolking. Alle emancipatie in het bedrijfsleven, in de media, op scholen, universiteiten en ziekenhuizen ten spijt, zolang we als vrouw niet zonder angst over straat kunnen, zijn we niet gelijk aan de man.

Vandaag vertelde ik dit verhaal voor het eerst aan mijn dochter. Ik voelde direct het gevoel van angst weer, alsof het gisteren was. Elke vrouw heeft een soortgelijk verhaal en meestal meer dan één. Zolang wij loslopend wild zijn waarop vrijelijk geschoten mag worden, en hoe toepasselijk is deze metafoor in mijn verhaal, pleit ik voor de legalisering van pepperspray. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten