Ik merk dat als ik een collega spreek, of het nu over de telefoon is of via beeldbellen, ik licht hysterisch word, zo blij ben ik dat ik een soortgenoot tref. Zo eentje die hetzelfde doet als ik, in dezelfde situatie zit, maar dan vaak met lawaaiige kinderen op de achtergrond ("ga verdomme die film afkijken, ik zeg nog zo, hierna kijk ik mee, alleen dit suffe gesprek nog!"). Ik klets voor het vaderland weg, struikel bekant over mijn woorden, zo graag wil ik praten, praten, praten.
Vanmiddag had ik een afspraak staan met mijn tandarts. Een hele onderneming, want ik mocht maar hooguit 5 minuten tevoren aanwezig zijn en dat is niet eenvoudig voor iemand die altijd op het ziekelijke af 15 minuten te vroeg is voor haar afspraken. Daar zat ik dan. Met mijn zojuist ontsmette handen veilig in mijn schoot, op het puntje van mijn eenzame stoel, in afwachting van de heer R. Daar was hij. Geen hand. Anderhalve meter afstand. Een zongebruind hoofd. Terwijl hij zijn kapje voordeed en nieuwe handschoenen aantrok, begon ik te kakelen. Hoe was dat nou, was hij niet bang, al die vieze open monden? Ja, gelukkig, genoeg bescherming. Dat was vroeger toch wel anders. Ik weet nog, die Franse tandarts in de Provence die me met vergeelde Gauloises vingers, zonder assistente, zonder wat dan ook, van mijn wortelkanaalontsteking afhielp. Maar ja, dat was voor corona, maar wel na AIDS, hè, dus helemaal oké was dat toch niet. Had hij het druk, veel spoedgevallen zeker, ja doe mij maar een verdoving hoor, ik ben een watje. Gezond? Nou ja, behalve dan een hartkwaaltje hier en daar wel, hè, coronagewijs dan. Oh, voor de verdoving, nee, dat zit wel goed.
Ik zag de opluchting in zijn ogen toen de verdoving begon te werken en hij de boor in mijn mond kon zetten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten