Om half 6 komt de zoon een ouderwets hifi torentje installeren op mijn werkkamer, zodat ik daar eindelijk muziek met een redelijke klank kan luisteren. Intussen maak ik een curry met venkel en naanbrood, terwijl hij met zijn zus wat over Rob Jetten keuvelt, voor wie hij op onverklaarbare wijze plotseling een intense haat heeft opgevat. Als hij weg is, de zoon, niet Rob, en ik de deurklinken heb schoongemaakt, kijken we voor de 367e keer Friends met ons bord op schoot. Dan belt mijn andere dochter. Zonder beeld en dat doet ze nooit. "Ik heb mezelf buitengesloten", zegt ze. We rijden erheen. "Ik dacht even dat die joggende man daar een pet op had", wijs ik, terwijl we het spoor oversteken. "Da's toch niet raar", zegt S. "Zo'n Peaky Blinders pet", verklaar ik. "Oh, een hoedpet", zegt ze. We nemen de afslag naar de Tabakssteeg. S draait het raam open. "Ruik je dat?", vraagt ze. Ik snuif. Pas gemaaid gras en Brem, dat is lang geleden. "Een flinke teug hiervan en je longen zijn coronavrij", zegt ze. Dat valt nog te bezien. We rijden mijn dochters straat in. Daar loopt ze, de straat uit, met soepele heupwieg, koptelefoon op haar hoofd vol Ethiopische vlechten. Ik toeter. Ik toeter nog een keer. Maar ze hoort me niet. Ze loopt de hoek om en weg is ze.
Niet veel later is ze terug, met een bakje aardbeien. S loopt met haar mee naar boven om haar deur te ontsluiten. Daarna nemen we de lange weg naar huis, langs wandelaars en fietsers, hoedpetten en pas gemaaid gras. "Ik ga facetimen", roept S als we thuis zijn. Dat betekent dat ze niet gestoord wil worden. Iets met jongens, denk ik.
Aaneengeregen dagen, zonnig of grijs, met onbelangrijke gesprekken, ingesleten gewoontes en ons kleine gedoetje. We maken er maar het beste van.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten