vrijdag 24 juli 2020

Dag 133. Kattenleed

Onze kat werd in 2017 aangereden. Hij brak zijn bekken, op 4 plaatsen. De dierenarts stelde ons voor de keuze: of een spuitje of een peperdure operatie in een peperdure kliniek. Mowgli werd de kat van 6 miljoen, met een stalen plaat en 12 schroeven in zijn lijf, en heeft sindsdien huisarrest na zonsondergang, omdat we vrezen dat hij in al zijn zwartheid niet tijdig wordt gespot door langsrazende automobilisten. Hij is te duur om alsnog te sterven.

Gisteravond wilde hij niet binnenkomen. Ik riep achter, ik riep voor, ik rammelde met zijn bakje snoepjes, maar geen kat.
'Ik zie hem', riep S vanuit haar kamerraam. 'Op t veldje, en hij heeft iets.'
Ik probeerde hem zo voorzichtig mogelijk te naderen. Hij keek verstoord op, zijn rechterklauw in iets dat hijgde. Ik deed een stap dichterbij en riep hem met zoetgevooisde stem. 'Mowgliii, kom bij t vrouwtje.' Bekijk het maar, moet hij gedacht hebben, want hij zette zijn messcherpe snijtanden in zijn prooi en verdween.

Katten zijn niet aardig. Echte katten tenminste, niet het type theemuts dat mijn dochter heeft, alhoewel zijn obesitas waarschijnlijk een heel slimme vermomming is voor zijn komende "great escape". Katten zijn gedomesticeerd, maar het blijft een dun laagje van schijnbeschaving. De kat zal nooit worden als de hond, het blijft een roofdier dat zelf bepaalt wat en wanneer en hoe we iets doen. Daarom hou ik van katten. En ook omdat ze lekker ruiken, zacht zijn en warm en de meest absurde sprongen kunnen maken.

Mowgli, mijn 18e kat, kwam vannacht niet thuis. Hij was met zijn prooi in het bosje langs de weg verdwenen. En ik was ongerust. Ik probeerde volwassen te zijn, deed de deur op het nachtslot, zette het zolderraam open en ging naar bed. Maar om 3 uur werd ik wakker van een akelige droom. Als ik akelig droom loopt of mijn ex erdoorheen of gebeurt er iets met mijn kinderen. Meestal beide. Dit keer zag ik mijn kat liggen, pootjes gestrekt, de damp sloeg van zijn lijf, zijn kop lag in een plas bloed.

Ik liep naar beneden, zo zacht mogelijk, want ik zag mijn dochters ironische wenkbrauw al omhoog schieten. 'Ziek', zou ze zeggen. Beneden loerde ik door de achterdeur, de voordeur, het keukenraam. Niets. Ik at twee boterhammen met gemberjam, want 's nachts telt mijn dieet niet, en sloop weer naar boven.
'Mowgli', riep ik sissend uit mijn slaapkamerraam. Ik floot het kattenfluitje, zacht, om de buren niet te wekken.
'Je bent geen kattenvrouwtje', mompelde ik, als een mantra, en kroop weer in bed. Om 6 uur werd ik weer wakker. Hetzelfde herhaalde zich, alleen nam ik dit keer een hap uit de pan met koude pasta.
Om half 12 werd ik wakker gemaakt door S. 'Moet je niet eens opstaan?'
Hij is dood, dacht ik. Zo lang is hij nooit weggebleven. Volgende keer neem ik een hond, dan weet je verdomme tenminste waar hij uithangt, die eten alleen maar brokken en gaan niet onder een auto liggen.

Beneden zat hij op de tuintafel.
Toen ik de deur opendeed liep hij geërgerd langs me heen, naar de keuken.
Voedsel, mens, geef me voedsel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten