vrijdag 18 september 2020

Dag 189. De test

Vanmiddag om 4 uur reden S en ik door de coronateststraat. We waren niet ziek. Milde klachten, meer niet. Ik had zitten terugrekenen. Ik was 5 dagen eerder naar een teamvergadering geweest, maar mijn dochter een dag daarvoor naar een hoorcollege in het vuige, coronarijke Amsterdam. 'Komt u beiden maar', had een zeer klantvriendelijke man van de GGD gezegd, nadat ik 40 minuten in de wacht had gestaan.

'Wie is de gelukkige', vroeg de jongeman aan tafel 1. 'Allebei', riepen wij, alsof we naar een trampolineparadijs gingen. Onze gegevens werden gecheckt, naam, adres, BSN, geboortedatum. 'U mag naar die meneer aan tafel 2', zei de meneer aan tafel 1. Ik startte de motor weer en reed door naar een lange, blonde jongen, een hele knappe, lange, blonde jongen van max 23 jaar oud. 'Hallo', zei hij, ook al weer zo vrolijk. Of dit de eerste keer was, of we nerveus waren, wie er eerst wilde. Ik stak mijn hoofd een beetje uit het raam. 'Aaaah', zei ik. En nog een keer: 'aachakakaarch', want de 2e poging was minder fijn. Toen de neus. Ik moest eerst snuiten, daarna stak de jongen er een wattenstaafje in, goed diep. Ik vond het een peulenschil. Een paar jaar eerder had ik een keelonderzoek gehad, waarbij een arts in mijn slokdarm afdaalde met een camera. Aanzienlijk lastiger, maar ook goed te doen. Ik kan nu eenmaal goed ontspannen in het orale gebied. Verder ben ik een aansteller en een slechte pijnlijder, ik roep al heel gauw om morfine. 

De jongen was klaar. Nieuwe handschoenen, nieuwe wattenstaafjes. 'Je doet het beter dan je moeder', zei hij bij de 'Aaaaah' van S. Een tweede man, minder jong, minder knap maar al even enthousiast, vertelde dat de wattenstaafjes naar München werden opgestuurd. 'Is dat omdat hier onvoldoende labcapaciteit is of omdat de Duitsers gründlicher zijn', vroeg ik. Ik hoorde S zuchten. 'Ik mag toch wel vragen', siste ik. We trokken weer op en zwaaiden. Dag, mooie jongen, dag aardige man. Dank je wel! 

'Ik wil zijn nummer', zei S. 'Hij was zo knap. En lang. En knap. Zo knap.' 'Misschien had hij onder dat kapje wel een schisis', zei ik. 'Of krentenbaard'. 'Waarom ben jij mijn moeder?', klonk het bitter.

Op de terugweg reed ik 2x dezelfde rotonde omdat ik de afslag raar vond en niks meer durf na "hét ongeluk". Maar op de Blekerssingel riep ik al weer stoer door mijn open raam naar een 50-jarige scooterrijder die vlak voor me over de weg schoot: 'Wat wíl je nou eigenlijk?!' Hij maakte een obsceen gebaar. 'Een volwassen vent op een brommer met blauw kenteken', zei ik. 'Laat me niet lachen'. 'Ik wou het net zeggen', gilde S. We hadden elkaar weer gevonden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten