Tijdens mijn nachtelijke avonturen willen mensen uit mijn verleden nog wel eens komen spoken. Vannacht was dat mijn medestudent H. We zaten samen op Artibus, de vroegere Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. Gek overigens dat je zít op de kunstacademie en conservatorium dóet, maar als je aan de universiteit studeert je gewoon de richting noemt. Enfin, de heer H dus. Hij was een stukje ouder dan ik en een echte heer van het gesoigneerde soort. Hij had een lichtbruine huidskleur, sprak met een Arubaans accent en viel op door zijn modieuze kledingkeuze en prachtig verzorgde nagels. Homo, dacht ik direct, want welke rechtgeaarde heteroseksuele heikneuter, Antilliaans of niet, draagt een wollen camelkleurige mantel tot op de knieën met een zijden Paisley shawl? Dat moet of een operazanger zijn of een homofiel. Zonder lelijke bijklank overigens, want ik ben een kind van een vooruitstrevende hippiegeneratie en moderne ouders. Wel jammer, want hij was mooi en lief en ik had me graag in zijn naar Kouros riekende armen geworpen.
Elke dag namen we de trein van Amersfoort naar Utrecht. Dan liepen we gezamenlijk over Hoog Catharijne, staken het plein Vredenburg over en bereikten via de Voorstraat (met op de hoek de lekkerste meeneempizza's van Utrecht) de Plompetorengracht, waar in een eeuwenoud pand de kunstacademie huisde. In mijn droom bleef ik onderweg nog even treuzelen bij de Hardebollenstraat, waar destijds de hoeren achter de ramen zaten. Ook zij hadden geen interesse in H, maar dat was misschien omdat ik er met mijn kinderlijke 163 centimeter naast hobbelde.
Na een aantal maanden samen reizen konden we het uitstekend vinden met elkaar en op een dag stelde hij me voor aan zijn Hongaarse echtgenote, een kleine vrouw met een flinke bos ravenzwart haar en een gulle lach. Nog niet uit de kast, dacht ik. Dat is vast zijn culturele erfenis, dacht ik. Aannames.
Ik ben H nog één keer tegengekomen, 20 jaar na dato, in een winkelcentrum. Nog steeds even vriendelijk, nog steeds even gesoigneerd. En nog steeds getrouwd met zijn Hongaarse. Vannacht dacht ik aan hem, tijdens mijn slapeloze uren. Waarom weet ik niet. Ik herinnerde me specifiek dat hij het gek vond dat mijn wenkbrauwen zo zwart waren en mijn haren blond. En dat ik loog dat dit erfelijk zo bepaald was: mijn blonde moeder, mijn donkere vader. Om 3 uur pakte ik mijn telefoon van mijn nachtkastje. H. B. te A. tikte ik. Hij was moeilijk te googelen. Er stond letterlijk één foto van hem online, waarop hij de door hem opgerichte kunstkring opende. Hij was kaal en minder gesoigneerd, maar ik herkende hem direct. Hij was in 2007 overleden, vermeldde het bijschrift.
Sinds 2013 is prostitutie in de Hardebollenstraat verboden, las ik even later. Niets blijft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten