dinsdag 29 september 2020

Dag 200. Quarantaineboek

Vroeger, en dat is een breed begrip maar hield voor mij ergens op rond de jaren 70, moest je als schrijver het vak beheersen. Je moest mooie, lange zinnen kunnen maken, met omvangrijke intro's en veel sfeerimpressies. Het duurde lang voordat het verhaal echt begon, maar dan wist je wel hoe de hoeve eruit zag, wie er woonden, wat voor landschap eromheen lag en wat voor weer het was. Ik denk nu even aan Wuthering Heights van Emily Brontë. Ik heb me door veel landschappen heengeworsteld als jonge vrouw. Dat kon toen, want er was geen internet, je had maar 1 bakelieten telefoon voor alle 4 de kinderen, ging hooguit 2 weken per jaar kamperen met je saaie ouders en school verwachtte nog geen extracurriculaire activiteiten van je. 

Nu moet een boek aan de moderne verwachtingen voldoen. Van de nieuwe mens, de snelle mens. Korte zinnen en niet te veel vertellen. Laat de lezer het maar uitzoeken, als hij halverwege het verhaal eindelijk snapt hoe het zit, is dat vroeg genoeg. Als het niet een beetje mysterieus en avant garde is, zal het nooit een prijs winnen, laat staan dat het gelezen wordt door jonge lezers. Heb je ook nog een verschrikkelijke geschiedenis te vertellen, dan zit je snor. Mits in eerlijke en gedurfde taal die de fantasie prikkelt en je noopt tot verder lezen. Een goede beginzin is bijvoorbeeld: ze had een clitoris van 4 cm lang, maar toch zou de boom op het plein worden gekapt. Zoiets. Ik vermoed een dergelijke sfeer in het boek van Marieke Lucas Rijneveld, "De avond is ongemak", de allereerste Nederlandse winnaar van de Bookerprize, vooral omdat het fantasierijk en schrijnend heet te zijn. Wil je het in dit polderland maken, dan moet je boek eerlijk zijn, onthullend, liefst een beetje schockeren, met gekke, korte zinnen, zonder intro's, zonder epiloog. Goed kunnen schrijven is allang niet meer de heersende maatstaf, de Volkskrant staat vol met stukken van journalisten die fantastisch schrijven. Je moet een gevoel overbrengen. Het moet liefst een beetje raar zijn, zo'n boek, waarvan je achteraf een onbestemd gevoel overhoudt. En dan moet je als schrijver ook nog een soort mediakwaliteit hebben. Je moet minstens buitenlander zijn, ex-voetballer, transgender to be of suïcidaal, want ADHD is allang niet meer genoeg. Allemaal tegelijk levert je zeker een prijs op, want ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit bij Marieke L ook het geval was (zij wil zich niet verbinden aan een sekse en heeft de naam Lucas zelf toegevoegd aan haar bestaande naam), maar als ik het mis heb zal ik alsnog nederig en beschaamd door het stof kruipen. 

Ik lees de hele coronazomer al een boek van ruim 1200 bladzijden. "Max, Micha en het TET-offensief", hashtag het quarantaineboek, van de Noor Johan Harstad. Een boek zo verslavend dat je er afspraken voor afzegt, zegt een review. Dat is onzin, ik heb niet eens afspraken. Bovendien, mijn nederige mening in aanmerking genomen, heeft het boek behalve een waardeloze titel, flinterdun papier, een piepkleine letter en ellenlange zinnen, ook nog eens meerdere verhaallijnen en alinealange details van een vergeten oorlog. Het is een modern boek, maar het voldoet in niets aan de heersende trend. En de reden dat het zo'n slappe, goedkope vormgeving heeft, is omdat de Nederlandse uitgever dacht dat zoiets hier niet goed zou verkopen. Zelf ben ik er ook niet zeker van, ondanks de aandacht die het kreeg in DWDD. Het is bij vlagen heel meeslepend, en dan weer pagina's lang dodelijk saai. Johan de Noor lijkt voor het vaderland weg te schrijven, zinnen bolderen over elkaar heen, om elkaar aan het eind van de alinea weer te vinden. En toch wil ik het uitlezen, want van alle boeken die ik de laatste jaren onder ogen kreeg, is dit een absolute uitschieter. Het is in ieder geval boeiend genoeg voor slapeloze uren en zonder de literaire pretenties die de Nederlandse lectuur vaak zo onverteerbaar maakt. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten