Ik had me vast voorgenomen doelgericht op zoek te gaan naar een coronaloze week. Mijn eerste gesprek liep al mis. Een leuke vakgenoot bleek op een totaal andere zuil te zitten dan ik en dat leidde al vroeg in de ochtend tot een stevig maar geanimeerd gesprek, waarna ik overigens wel besloot toch maar niet met hem te trouwen (hij wist hier nog niks van). De rest van de dag bleef coronavrij, op enkele berichten na van mensen die noodgedwongen in quarantaine moesten vanwege een huiselijke besmetting.
Om 5 uur ging ik naar de Karwei om het modem terug te sturen van mijn oude teleboer, want deed ik dat niet binnen 2 weken dan zouden mij verschrikkelijke boetes en maatregelen wachten, zei de brief. In een roes van daadkracht gooide ik meteen maar een paar vuilniszakken in mijn achterbak. Bij de Karwei was het druk. Iedereen droeg een mondkapje, op een breedgeschouderde man na, die gekleed in camouflagejack hoopvol rondkeek of er nou eindelijk wat te vechten viel.
Bij het afvalstation stond een oude dame met haar hondje. 'Is die bril van u', vroeg ze, en ze wees naar een paarsgrijze plastic skibril op de grond. 'Ik ski niet', zei ik. 'Wat zegt u?', vroeg ze. Dit is een eenzame, geïsoleerde en kwetsbare mevrouw met behoefte aan een praatje, dacht ik. 'Het is een skibril', zei ik. Ze wees op haar oren en zei iets. 'Wat zegt u?', vroeg ik. 'Slechthorend', riep ze. 'Ik ook', gebaarde ik als een heuse Irma, want ik had mijn hoorapparaatjes thuisgelaten. We articuleerden nog wat over en weer, maar het was hopeloos. Op dat moment vrat de hond iets wat hij niet mocht. Of ze verzon dat maar om van me af te zijn. Ik stapte in mijn auto. Waarschijnlijk heeft ze thuis een man die de oren van haar hoofd klept en wilde ze even rustig wandelen, dacht ik. Komt ze weer zo'n thuiswerker tegen die haar ei kwijt moet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten