Als het zulk mooi weer is in februari dan laat je alle plichten vallen en ga je naar buiten, de zon in. Ik doe nog even gauw wat kleding in de wasmachine en haal een dweil door de badkamer, maar mijn laptop blijft dicht, geen studie vandaag, ik heb vrij.
Bij de paarden zijn ze druk bezig. Mannen met bleke, blote armen proberen een garage te verplaatsen met een takelmachine. Ze hebben het nog nooit gedaan, zeggen ze, dus ze denken dat ze het wel kunnen. De mensen van de paarden staan er fronsend naast. Als dat maar goed gaat. Ze zijn rijk, de paardenmensen. Op het terrein staat behalve een gemoderniseerde herenboerderij, ook een châletwoning voor de dochter, een tuinhuis en een stal voor de paarden. Verscholen tussen de bomen ligt een verwilderde vijver en naast de rijbak van olympische afmetingen strekt zich het nu nog afgedekte zwembad uit.
Elke keer als ik aan kom rijden over de hobbelige landweg en mijn gammele bak naast de Audi's en de oude Landrover parkeer, word ik begroet door een stokoude stabij en een jonge herder. 'Je bent een waakhond van niks', zeg ik tegen de herder en gooi de afgekloven bal een eindje weg. De kater scharrelt gemoedelijk rond tussen de sierkippen, de paarden heffen nieuwsgierig het hoofd op. Goed volk?
We mogen er alles, S en ik. Ga lekker zwemmen, zeggen ze in de zomer. Neem een stoel, zo'n krukje zit toch niet fijn. Wil je cola, koffie, walnoten, eieren?
Maar als S aan de slag gaat met de paarden, pak ik het opstapkrukje en ga in de zon zitten lezen. Af en toe sta ik op om een hek te openen of juist te sluiten, of heel even een teugel vast te houden. Af en toe kijk ik op en zie ik S door het weiland achter de onwillige paarden aanrennen met in haar handen een bontgekleurd halster en een appel als lokkertje. 'Kom dan sukkel', roept ze.
Vandaag lees ik Gigi, van Colette. Vreemd genoeg voor het eerst, terwijl dit een van haar bekendste verhalen is. Het is een slechte vertaling, met veel drukfouten en met zulke vergeelde en stoffige pagina's dat ik elke keer moet hoesten als ik een bladzijde omsla. Ik ben er net achtergekomen dat mijn telefoon nog thuis ligt, op de eettafel. Er is zo vaak iets gebeurd juist op de momenten dat ik mijn telefoon niet bij me had, dat ik even overweeg om naar huis te rijden, maar dan realiseer ik me hoe erg dat is. Dit is mindfulness, denk ik. Even niks. Geen Facebook of Instagram, geen appjes, geen telefoon, geen nieuws, geen Hugo, geen corona. Het hier en nu. Ik sla mijn boek weer open en hoest.
Als ik 's avonds in de spiegel kijk, zie ik rode wangen, ontelbare sproeten en een verbrand voorhoofd. Net zomer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten