woensdag 3 maart 2021

Dag 357. Patois

Dit is de oma van P, mijn ex. Ze was niet zomaar een oma, maar een oma in een moederrol. Ze zorgde in haar eentje voor haar kleinzoon, van zijn 4e tot zijn 13e, toen hij naar New York vertrok om bij zijn moeder en haar gezin te gaan wonen. Oma was een sterke vrouw die van de nood een deugd maakte en deed wat ze moest doen, zoals dat vaak het geval is met vrouwen die er alleen voor staan. Ze leidde hem met liefdevolle maar harde hand naar de volwassenheid, die in Jamaica veel eerder valt dan hier: in de linkerhand de Bijbel, in de rechterhand een stok. Ze was arm, deed de was voor vrouwen die het beter hadden, woonde in een klein huis op een heuvel en sliep in 1 bed met haar kleinzoon die als een zoon voor haar was. Toen hij het vliegtuig naar de VS nam, bleef zij alleen achter en ging door met wat ze altijd deed. Hard werken, sappelen, leven. Tot de orkaan Gilbert het dak van haar huis afrukte en haar dochter haar naar New York haalde.

Daar ontmoette ik haar. Ze had een door het leven en de zon getekend gelaat vol rimpels en met zwarte kringen rond haar ogen. Ze sprak patois en een beetje Spaans en ik geen van beide. Ze leek alles wat ik deed en zei af te keuren, maar zo keek ze altijd, zei P.

Ik was als de dood voor haar.

Op een ochtend dacht ik dat ik alleen in huis was. P was met zijn stiefvader naar een garage, moeder was naar haar werk en de kinderen naar school. Ik ging naar de keuken om ontbijt te maken. Ik schrok toen ik haar de trap uit het souterrain hoorde opkomen. Ze naderde me op 20 cm afstand, pakte mijn arm beet alsof ze boos op me was, kneep er een paar keer flink in en begon tegen me te praten in haar onbegrijpelijke patois. Ik zocht naar Engelse woorden, speurde haar gezicht af naar non-verbale tekens, lachte verlegen en ongemakkelijk en bad dat P gauw terug zou komen.

'Je laat me nooit meer alleen', siste ik uren later tegen mijn geliefde. Ik was 30, maar in Jamaicaanse jaren hooguit 10 en zo voelde ik me ook, een klein, wit meisje uit een klompenland ver ver daar vandaan. 'Ze vindt je lief, alleen een beetje mager', zei P.

Later die dag zagen we haar voor ons lopen. Wij kwamen uit Manhattan, zij uit het dagcentrum voor senioren in the Bronx waar ze haar dagen sleet. Langzaam liep ze op huis aan, met kromme benen en een door levenslange fysieke arbeid vergroeide rug. Het was aan haar niet te zien of ze gelukkig was, of ze ooit gelukkig was geweest. Misschien dacht ze daar niet over na. En misschien is dat geluk dat we hier zo verbeten nastreven allemaal westerse luxe waar je pas over na gaat denken als je alles hebt. In het zweet des aanschijns, dacht ik toen ik haar daar zag lopen.

Toen ze enkele jaren later stierf hadden we 2 kinderen, een torenhoge hypotheek en geen geld voor een retour New York. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten