Ik giet net de aardappels af, als zich de volgende dialoog tussen mij en S ontvouwt. 'Oh mijn God, oh mijn God.'
'Wat, wat?!'
'Oh mijn God, oh mijn God.'
'Wat, wat dan?'
'Oh, oh, oh. Oh mijn God.'
Op dat moment zet ik de pan terug op het fornuis om polshoogte te gaan nemen. Ik loop richting hal, maar bots tegen S op, die naar de bank rent, haar telefoon pakt, terug rent, en vanuit de deuropening iets fotografeert, terwijl ze onverminderd doorgilt.
Ik volg haar blik. En daar, op het plafond zit een spin zo groot als Agamemnon de Derde (die nooit echt bestaan heeft, want niet alleen het Midden Oosten kon liegen dat het gedrukt stond). Ik deins achteruit.
'Oh mijn God', zeg ik nu ook.
In de jaren na mijn huwelijk, of eigenlijk al tijdens, ben ik een halve vent geworden. Ik boor gaten, maak lampen, ververs olie, doe belastingaangiftes, repareer laptops, man, ik pies nog net niet staand. Maar er is een grens. En die is nu bereikt.
'Wat nu?', zegt S.
Ze begrijpt dat ik dit niet ga oplossen.
We moeten maar op haar vriendje wachten, zegt ze, die komt over een half uur.
'Maar wat als hij 'm intussen smeert, terug zijn hol in, dan slapen we nooit meer.'
'Kun je niemand bellen?'
'Oom A zeker', zeg ik schamper. 'Die zegt: sju sju, en roept vervolgens zijn vrouw.'
Ik haal voorzichtig en sneller dan het licht alle jassen van de kapstok, want stel dat hij valt, in de jassen. Daarna haal ik de paardrijlaarzen en de 87 paar gympen weg, want stel dat hij valt, in de schoenen. 'Verlies m niet uit het oog', zeg ik tegen S en ren naar de buurman.
'Ben je bang voor spinnen', vraag ik aan B.
'Hoe groot?'
Ik wijs.
'Hoe groot is het lijf?'
Ik wijs.
'Is het een bananenspin?'
'Eh, nee', zeg ik, al denk ik zelf dat het een kruising is tussen een tarantula en een vogelspin.
Hij doet zijn sloffen aan en pakt een stuk wc-papier, kalm en onbevreesd.
'Moet je je onkruidbrander niet meenemen?'
Ik pak de trap uit de schuur. B klimt erop. S en ik verschuilen ons solidair als we zijn bibberend achter de dichte woonkamerdeur en kijken door de raampjes naar de moedigste man op aard. Agamemnon de Grote. Hij pakt de spin. Wij gillen. 'Zo', zegt hij.
Ik weet heus wel dat hij bang was, stiekem, maar hij moest, anders zou niet alleen hij, maar heel het manlijk ras gezichtsverlies lijden. Maar hij deed het en als hij niet al getrouwd was, had ik hem ter plekke een aanzoek gedaan. Als even later de jongen komt om met S te gaan fietsen, zeg ik tegen hem: 'Wat heb jij een mazzel.' Hij lacht stoer, maar ook een beetje opgelucht. Hij is nog te jong om de mannelijke soort te redden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten